
1. Inleiding
10
Figuur 1.7 C. difficile kiem en voorspore. TEM van C. difficile wild type (WT) stam JIR8094 na 18 u groei op
sporenvormend medium. De voorspore, of de precursorregio van een spore, wordt aan de rechterkant van de
figuur weergegeven. De zwarte pijlpunt toont de mantellaag van de voorspore, de witte pijlpunt toont de
cortex van de voorspore. Zwarte schaalbalk, 500 nm; witte schaalbalk, 250 nm. Figuur overgenomen uit Fimlaid
et al. (Fimlaid et al., 2013).
De omzetting van de bacterie naar zijn sporevorm gebeurt onder verschillende
omstandigheden; bijvoorbeeld bij een lage pH, hoge temperatuur en als reactie op een
antibioticumbehandeling (Rao et al., 2006). De sporen zijn resistent aan hitte, straling,
droogte, zuurstof, antibiotica en allerlei chemicaliën zoals verschillende
ontsmettingsmiddelen (Lawley et al., 2010). Het genetisch materiaal wordt beschermd door
de dikke mantellaag waardoor de sporen erg lange tijd kunnen overleven zonder verlies aan
leefbaarheid (Lawley et al., 2010). Bij gunstige omstandigheden; o.a. bij afwezigheid van
zuurstof en bij aanwezigheid van nutriënten en ruimte; converteren de sporen terug naar de
vegatieve vorm van C. difficile (Rao et al., 2006).
ADHESIEMOLECULEN, EXTRACELLULAIRE ENZYMEN EN DE S-LAAG
De bijdrage van adhesiemoleculen, extracellulaire enzymen en de S-laag aan de virulentie
van C. difficile is nog grotendeels ongekend. Naast toxines wordt verwacht dat oppervlakte-
eiwitten en extracellulaire enzymen en de S-laag een rol spelen. De oppervlaktelaag of S-laag
is kristallaag die rond de celwand van verschillende micro-organismen ligt (Beveridge et al.,
1997). Het bevat twee S-laag eiwitten (SLP’s), waarvan één SLP geconserveerd is tussen de
verschillende C. difficile stammen. Het andere SLP varieert in grootte en sequentie. Beide
eiwitten worden gemaakt vanuit eenzelfde genproduct door post-translationele modificatie
en hebben een amidase activiteit (Calabi et al., 2001; Spigaglia et al., 2011).
Onder invloed van verschillende stress-signalen; zoals osmotische druk, zuur en hitte shocks,
worden er door C. difficile oppervlaktemoleculen geëxpresseerd die de adhesie aan de
darmwand en zo de kolonisatie bevorderen (Spigaglia et al., 2011; Waligora et al., 2001). De
adhesiemoleculen kunnen aan darmmucosa binden en zo een inflammatoire en antilichaam
gemedieerde respons uitlokken (Ausiello et al., 2006; Calabi et al., 2002a; Drudy et al., 2004;
Péchiné et al., 2005; Wright et al., 2005).
ZWEEPHAREN EN FIMBRIAE
Ook peritrieche zweepharen en polaire fimbriae zijn potentiële virulentiefactoren van C.
difficile. Niet alle C. difficile stammen produceren fimbriae. Deze structuren zijn tot 6 µm
lang en hebben een diameter van 4 – 9 nm (Borriello et al., 1988).
C. difficile stammen kunnen zich m.b.v. zweepharen in vitro hechten aan mucus van het
caecum in muizen, en zo darmkolonisatie bevorderen (Tasteyre et al., 2000; Tasteyre et al.,
2001). De zweephaareiwitten flagelline (FliC) en het flagellar hook-associated protein 2 (FliD)
zouden van belang zijn. Geflagelleerde stammen hebben een betere capaciteit om zich in
Comentarios a estos manuales